Op 25 mei vond het online gesprek plaats over ‘individueel wonen, samen leven’, over de groeiende woonvraag van eenpersoons huishoudens. Het werd een leerzame rijkgevulde middag. Een gesprek over krakers, collectieve kegelbanen; over dat ‘spelende kinderen op straat is gezellig, passé is’, complexiteit kwaliteit is, over ‘toevalligheid’ faciliteren, en het zo licht en terloops mogelijk maken van ontmoetingsplekken. Dat je in een wachtlijst niet kan wonen, dat huurders prima zelf kunnen bouwen, boeren helpen in de moestuin, en chillende tieners in een collectieve kas. Maar vooral heel veel ervaring en kennis op gebied van deze opgave, en een must voor iedereen die met de woonopgave in aanraking komt.
Deelnemende sprekers: Floris Alkemade (Rijksbouwmeester), Freek Schmidt (VU-Amersterdam), Reimar von Meding (KAW architecten), Pieter Graaff (Open Kaart), Irene Edzes (Vollmer en Partners), Jordi Prins (Jongerenambassadeur Den Bosch), Janine van Heertum & Jurgen Arts (Zayaz), Georgeanne de Leuw – van Liebergen (BPD), Marielle Kloth (CPO Boschveld), Roy Geers (Gemeente ’s-Hertogenbosch)
Gespreksleiding Geert Das
Intermezzo: Vanevo Jazz duo
Column: Marjon Moed
Luister de online column van Marjon Moed, lees het verslag en/of kijk het gesprek integraal terug.
Floris Alkemade (Rijksbouwmeester) trapt af met een uiteenzetting van het vraagstuk en koppelt deze aan de woningopgave van 1 miljoen woningen, die urgent is, maar de opgave is niet alleen ‘snel en veel’. De maatschappij is veranderd; er staan in Nederland 5 miljoen eengezinswoningen, maar we hebben (maar) 2 miljoen huishoudens met een gezin. De woonopgave gaat dan ook over maatschappelijke aspecten, zo hebben we die miljoen woningen niet nodig omdat Nederland zo snel groeit, maar ook door het groeiende aantal eenpersoonshuishoudens. En daarmee is de urgentie van dit gesprek aan de orde gesteld. Alkemade pleit voor een andere manier van bouwen, met een andere rol van de opdrachtgever en de architect .Voordat de opgave geformuleerd wordt moet je al in gesprek, het gaat om ‘de vraag voor de vraag’. Zet de architect hiervoor in; hierdoor wordt de vraag (opgave) rijker en relevantere, en kunnen opdrachtgevers zich beter positioneren.
Freek Schmidt (VU) blikt eerst terug in de geschiedenis naar vergeten woonwensen en of er lessen te leren zijn. Van Diogenes is zijn ton, wordt een brug gelegd naar contactainerwoningen voor studenten; beide oneigenlijk gebruik namelijk, en daarmee interessant. Aan de hand van historische voorbeelden laat hij zien dat er veel voorbeelden zijn van individuele woonvormen met als rode draad hierin de collectieve voorzieningen als hulp voor huishoudelijk werk, en boodschappen, een kegelbaan en lunchroom voor de jongemannen, en een rijk scala voorzieningen voor ongehuwde werkende vrouwen. Delirious New York (Koolhaas) avant la lettre; de vertikale stad van toen, je hoeft je gebouw niet meer uit. De lessen die hij wil meegeven gaan over loslaten, en niet te veel willen reguleren; over krakerscultuur. Over de functionele scheiding tussen wonen, werken en recreëren die, mede door corona, vragen om een visie op inrichting met begrip van tijd en ruimte. Maar ook hoe we in de toenemende individualiserende samenleving ons kunnen behoeden van isolement, het verdwijnen van zelfredzaamheid; hoe ontwerp je sociale cohesie. De uitdaging voor de ontwerper hierin is om dingen los te laten niet alles willen vastzetten; de omgeving moet je zelf kunnen gaan toe-eigenen.
Reimar von Meding (KAW) begint met een aanvulling op Alkemade’s cijfers waarmee de opgave nog eens keihard zichtbaar wordt. 2/3 van de woningvoorraad zijn gezinswoningen, maar een kwart van de bewoners zijn gezinnen. En, zo kwam zijn bureau erachter, maar 20% van de woningen zijn kleiner dan 75 m2, terwijl juist daar veel vraag naar is. Hij laat ook zien dat de nieuwbouwopgave van 1 miljoen woningen maar een zeer beperkte invloed heeft; de bestaande woningvoorraad heeft meer potentie een oplossing te bieden voor 1 a 2 persoons huishoudens en mensen met een (daardoor) kleinere beurs. Hij roept op hier dan ook meer op te focussen. Met een paar prachtige voorbeelden uit het verleden (bv Dom Kummuna uit de Sovjettijd) laat von Meding zijn dat kleine woningen van alle tijden zijn, en interessante voorbeelden zijn voor de opgave nu. Vooral de slimme ontsluitingen en de complexiteit draagt hij aan; hij ziet nu te veel focus op ‘de cel’ en beperkte vorm van arrangement van de collectiviteit. Zijn bureau heeft onderzoek gedaan aan laat zien dat je onder de 50m2 voor een woning, je moet terugvallen op collectiviteit/gemeenschappelijkheid, maar daar moet je mensen niet toe dwingen. De kleine woning ziet von Meding als bijzonder interessant op wijkniveau om dat je daarmee restruimtes kan nuttig maken. En ‘kinderen op straat dat is gezellig’, dat is een verouderd beeld; we hebben meer jongeren en ouderen eindigt hij zijn spreektijd na een vraag uit het publiek.
Pieter Graaff (Open Kaart) vervolgt met zijn ervaring om samen met gebruikers vorm te geven aan de leefomgeving. Hij ziet het als een uitbreiding van de rol van de ontwerper, als onderdeel van het creatieve proces als architect, om samen met de gebruikers plannen maken endus actief aan de voorkant van het proces deel te nemen, en sluit hiermee aan op de visie van Alkemade. Met de slogan van Marjon Moed ‘Alleen is ok’ illustreert de Graaff de emancipatie van het alleen zijn. Alleen zijn, betekent dat je de ruimte voor het samen zijn moet organiseren. Voor de ontwerpopgave is hierin de vraag hoe je relaties organiseert een belangrijke. Hoe kunnen we van toevallige ontmoetingen overgaan naar het stimuleren en faciliteren hiervan. Voor bestaande woningen laat hij zien hoe ze werken met ‘gecombineerde woonvraag’ waarbij het ‘in de buurt wonen’ wordt geregisseerd en waarbij corporaties een facsiliterende rol in kunnen spelen. Maar hij benadrukt ook het belang van de opgave voor het ontwerpen van juist privacy; een goede gradatie van samen en alleen; de samenleving is divers, zo dan ook de leefomgeving die we moeten vormgeven.
Lees ook het verslag wat Pieter Graaff heeft gemaakt naar aanleiding van dit gesprek:
https://www.deopenkaart.nl/alleen-wonen-samen-leven/
Irene Edzes (Vollmer en Partners) focust in haar presentatie op eenzaamheid, en ze benadrukt: dat komt voor voor in alle leeftijden. Een van de problemen die hieraan ten grondslag ligt is schaalvergroting waardoor de buurtfuncties wegvallen. Met Michi Noeki, geleend van de Japanse Michi No Eki laat ze zien hoe een zorgvuldig ingepast netwerk van route en halteplaatsen, waar altijd iemand is, met een relatief kleine ingreep een grote stimulans kan zijn eenzaamheid op buurtniveau aan te pakken en een katalysator kan vormen van gemeenschapsgevoel en andere initiatieven. Belangrijk daarbij is dat deze paviljoentjes niet ontworpen worden voor een specifieke doelgroep, maar zo licht en terloops mogelijk zijn en daarmee vanzelfsprekend en toegankelijk. Met corona blijkt de relevantie voor het plan, en de draagkracht van vrijwilligers nog groter.
Jordi Prins vertelt vanuit zijn ervaring als jongeren in Den Bosch op de woningmarkt, en vanuit zijn werk als jongerenambassadeur. Daarin valt op dat studenten relatief veel goed moeten betalen voor een woning, waarin er geen meerwaarde is van het collectief, zoals hoogwaardige ontmoetingsruimtes; het zijn daardoor zelfstandige wooncellen en bevestigt daarmee de observering van von Meding. Hierdoor is het niet aantrekkelijk om zelfstandig te gaan wonen en blijven studenten bij hun ouders Hij verwacht met de problemen van schaarste: ‘in een wachtlijst kan je niet wonen’; tegen de tijd dat je aan de beurt bent, ben je soms weer te oude om voor een jongerenwoning in aanmerking te komen. Hij bespeurt verbetering sinds de gemeente de ‘probleem’doelgroep jongeren heeft opgenomen in de woonvisie. Maar corona heeft de vereenzaming vergroot; jongeren worden hek van het binnen zitten zonder ontmoeting. Hij pleit voor duurzame oplossingen; met vereende krachten iets moois gaan neerzetten voor jongeren. Dit is een keerpunt, en het probleem is groot; de woningmarkt zit vast en de jongeren zeer zeker. Na een vraag over wat voor een woonvorm jongeren zoeken blijkt er een groot gebrek in Den Bosch naar gemeenschappelijke ontmoetingsruimte s in de stad als studeerplekken. Waarom niet het V&D pand hiervoor gebruiken suggereert Prins?
Janine van Heertum en Jurgen Arts (Zayaz) delen de toekomstdroom van Zayaz in Droomstad 2030. Over betaalbaarheid, duurzaamheid en samen zijn, buurtgevoel en contacten en voedseltuinen. En ze laten zien waar ze nu mee bezig zijn. Tijdelijke woningen als antwoord op de wachtlijsten, in recordtijd gerealiseerd. Afgestemd op specifieke doelgroepen, want dan krijg je sneller onderlinge relaties is ervaren ze. Als corporatie nemen zij het initiatief: Met projecten met meer regie aan een collectieve groep van bewoners. Door eigenaarschap toe te kennen. De bewoner is de expert, je kan van je huurder leren. En ze hebben het ook in het extreme doorgevoerd met volledige regie aan de huurder zelf; ze zelf een budget laten beheren en een eigen woning kan bouwen (Minitopia). Zo lijkt de corporatie te zoeken en in te spelen op de veranderende woonvraag van haar bewoners. Locatie en buitenleven is daarin belangrijk. Steeds meer mensen willen anders wonen. Ze willen bewoners bewuster laten kiezen voor een manier van wonen en leven (voor wie dat wil). En zorgzame gemeenschappen faciliteren door omgevingen te maken die daartoe uitdagen. De vraag komt waarom dat proces nu (pas) op gang komt. Dan blijkt dat er een sterke cultuuromslag nodig is de bouw en vastgoedwereld die traditioneel en conservatief is. Den Bosch loopt voor op gebied van woonvorm experimenteren, maar de opschaling is complex.
Georganne de Leuw van Liebergen (BPD) is naar de cijfers gaan kijken en ziet dat binnen de groep van alleenstaanden dat de grootste de behoefte aan meer woningen vooral bij de ouderen zit. Maar de opgave gaat niet alleen over aantallen maar ook over klimaat, energieneutraliteit, inclusiviteit, etc. En al die dingen samen moet je bij elkaar brengen als gebiedsontwikkelaar en dat maakt het een grote opgave. Als voorbeeld wordt onder meer een project getoond waar samengewerkt wordt door bewoners en boer op een erf en zo een woongemeenschap gevormd wordt. Maar ook een high end woonvorm waarbij de bewoners diensten kunnen afnemen, wellness, etc. zoals Schmidt ook liet zien zoals dat in het verleden ook al werd gedaan. Als ontwikkelaar heeft BPD in de stad plekken voor ontwikkeling liggen maar dat betekent niet dat ze daar woongemeenschappen kunnen realiseren zoals zij dat willen, omdat ze bijvoorbeeld daarvoor niet zijn bestemd. Ze pleit voor het samen bepalen, wat je op die plekken kan maken; welke woonmilieu voor welke doelgroepen. Actief samenwerking zoeken tussen de stakeholders en zo misschien zelfs tot nieuwe, heel andere woonvormen komen. Ze benadrukt dat er ook in de stad voldoende plek nog aanwezig is hiervoor.
Marielle Kloth geeft ons tools mee hoe je als collectief een woonomgeving kan laten slagen. Laat zien hoe het goed gegaan is in Boschveld, het CPO project waaraan zijn actief deelnam en fijn woont. DELEN was en is pijler, niet alleen onder de bewoners, maar ook op buurtniveau. De organisatiestructuur bleek essentieel te zijn voor het slagen. 24 bewoners hebben alles samen besloten. Een hele sterke planvisie was de pijler, de ambitie om technisch, en ecologisch en sociaal duurzaam te bouwen. De samenwerking met de gemeente was goed en belangrijk. De gezamenlijkheid is groot en ruim. Met een collectieve kas, waar tieners chillen, klusruimte is, een bibliotheek, een uitgeruste kuiken. Ook hier lijken de gedeelde voorzieningen een belangrijke rol te spelen in de gemeenschapsvorming. Er is een groot gemeenschapsgevoel ontstaan waar niemand vereenzaamt en iedereen goed voor elkaar zorgt, en er voldoende privacy nog is.
Roy Geers (wethouder gemeente ‘s-Hertogenbosch) blikt nadien nog terug en neemt onder meer van harte mee dat er een ondergrens zit bij woningen waarbij je op een bepaald punt moet kunnen terugvallen op collectieve ontmoetingsruimte. Maar hij wil ook stilstaan bij de grote woonvraag en waar de oplossing moet plaatsvinden. Hij benadrukt dat de woningmarkt niet ophoudt bij de grens van de stad of de gemeente. De stad staat in verbinding met het ommeland. We hebben een sterke stad nodig, maar die moet wel omgeven zijn door leefbare dorpen. Juist daarom moeten we sturen op kwaliteit in de regio en in mindere mate op kwantiteit in een kern.
Hij ziet daarnaast zoals velen, het enorme probleem op de woningmarkt voor starters. Voornamelijk veroorzaakt doordat er in de afgelopen decennia voornamelijk starterswoningen zijn gerealiseerd die weer zijn uit te breiden. Zijn / haar volgende stap is dan niet ‘naar een groter huis’ maar ‘het huis groter maken’. Slecht voor de doorstroming, maar bovenal een verlies van een starterswoning. De opgave moet dan ook vooral zijn op niet uitbreidbare starterswoningen te realiseren. Dat kunnen appartementen zijn, maar ook grondgebonden woningen in een hof of juist rug-aan-rug.
Ook gaat hij in op de behoefte voor inbreiden boven uitbreiden. Hij onderstreep die gedachten, maar dan moeten we in de toekomst als samenleving ook lef tonen. Dit heeft namelijk gevolgen, ook voor bestaande wijken met bestaande bewoners. Verdichten in een wijk kan niet zonder dat er ook wordt gesloopt. Dit heeft vertrekkende gevolgen voor inwoners die nu al jaren, misschien zelfs decennia, een thuis hebben en in een sloopwoning zitten. En ook de omwonenden van hen krijgen een andere omgeving. Dit leidt echt tot emotie waar we niet lichtzinnig overheen kunnen stappen. Daarover zou het gesprek in de samenleving in relatie tot het schaars ruimtegebruik wel echt over moeten gaan. Verdichten van bestaande wijken zou volgens mij al een thema op zich zijn om een webinar voor te organiseren.
Hij sluit af met “Wonen is een recht”; ‘een vaak gehoorde term’. In zijn beleving moeten we werken aan “Wonen is een keuze”. Laten we er samen voor zorgen dat iedereen kan kiezen waar en hoe hij / zij woont. Dat klinkt makkelijk, maar veel van bovenstaande is daarvoor essentieel. ‘Verder bouwen aan het karakter van wijken en dorpen, passend bouwen voor toekomstige bewoners als voor omwonenden, niet uitsluitend blindstaren op de stad, maar de woonopgave als regio aanpakken en doorstroming organiseren.’